Wie vanuit Leiden de stoptrein pakt naar Den Haag, ziet vlak voordat de trein het station Voorschoten binnenrijdt aan de westkant langs de spoorbaan het gebouw liggen waarin momenteel de aardewerkfabriek van Delfos huist. In 1927 vestigde de keramist Groeneveldt zich op dit terrein; in 1941 verrees de huidige fabriek. De naam Groeneveldt prijkt nog altijd op de gevel.
De fabriek bestond uit een grote loods en een aangrenzend gebouw waar turf lag opgeslagen, de brandstof waarmee de ovens werden gestookt. De bevoorrading van de fabriek gebeurde via een aangrenzend terrein, dat direct naast de spoorlijn lag.
In de fabriek vonden we verschillende stappen in het productieproces plaats. Op de begane grond prepareerden werknemers de klei, en mengden zij de glazuren. Ook was hier het kantoor. Op de bovenverdieping bij ramen op het zuiden zat een aantal draaiers achter elkaar op werkbanken met draaischijven. In de aangrenzende ruimtes werden de potten gedroogd, en waren andere werknemers bezig met het boetseren van drie-dimensionale plastiekjes.
De werknemers hadden elk een eigen taak. De meest ervaren draaiers maakten de moeilijkste (hoogste!) vormen; anderen deden de kleinere vormen of boetseerden handvatten, bakjes en allerlei plastieke ornamenten. Anderen brachten de glazuren aan, en weer anderen stapelden het gedroogde aardewerk voorzichtig in de oven. Ook was er iemand verantwoordelijk voor de financiële administratie, en iemand die de verkoop regelde. In de fabriek werkten in totaal meer dan twintig mensen.
De rol van Groeneveldt was steeds die van artistiek directeur. Hij was dagelijks in de fabriek te vinden, om de gang van zaken te bespreken en de grote lijnen aan te geven. Groeneveldt bedacht nieuwe modellen, die vervolgens in productie werden genomen. De fraaiste stukken hiervan werden voor het publiek geëxposeerd in een speciale 'toonzaal'.
Uit verhalen van oud-werknemers komt een sfeer naar voren van hard werken, maar ook gezelligheid en samenhorigheid. In de middagpauze werd gevoetbald op een veldje naast de fabriek, en als één van de eersten voerde Groeneveldt de vrije zaterdag in. Aanvankelijk werkten in de fabriek slechts mannen. In de jaren vijftig nam Groeneveldt voor het eerst ook vrouwen in dienst. Hij was zeer tevreden over de resultaten van dit 'experiment': meisjes waren volgens hem fijngevoeliger dan mannen, en brachten nieuwe artistieke invloeden mee.
Groeneveldt nam graag jonge mensen in dienst als boetseerder of ontwerper. Sommigen van hen waren afgestudeerd aan een academie of tekenopleiding en kwamen te werken als stagair; anderen hadden geen formele opleiding maar hoopten in de fabriek ervaring op te doen in het pottenbakkersambacht. Enkelen van deze beginnende kunstenaars zijn uiteindelijk zelfstandig als keramist verder gegaan.